Hadith 29

Gepubliceerd op 18 september 2020 om 15:24

Hadith an-Nawawi : 29

Mu’aadh bin Djabal zei: “Ik zei: o Boodschapper van
Allaah licht mij in over een daad die mij het Paradijs doet
binnentreden en mij verwijdert van het Hellevuur.”

Hij zei: “Waarlijk, je hebt over iets groots gevraagd
maar het is gemakkelijk voor degene voor wie Alllaah het
gemakkelijk maakt; dat je Allaah aanbidt en Hem geen
partners toekent, het gebed onderhoudt, aalmoes geeft,
Ramaḍaan vast en de bedevaart maakt naar het Huis. Daarna
zei hij: zal ik je de deuren naar het goede wijzen? Het vasten
is een bescherming, sadaqah blust een zonde uit zoals water
vuur uitblust en het gebed van een man in het holst van de
nacht. Daarna reciteerde hij:

“Hun zijden verlaten de bedden, zij roepen hun Heer
aan, (Zijn bestraffing) vrezend en (op Zijn beloning)
hopend en van hetgeen waarmee Wij hen voorzien
hebben geven zij uit. En geen ziel weet wat voor
verkoeling voor zijn ogen verborgen wordt gehouden als
beloning voor wat zij gewoon waren te doen.”
[Sūrah As-Sadjdah 32:16-17]

Daarna zei hij : “Zal ik je inlichten over de
hoofdzaak, zijn pilaar en zijn hoogste punt?” Ik zei: “Ja zeker
o Boodschapper van Allaah.” Hij  zei: “De
hoofdzaak is de Islaam, zijn pilaar is het gebed, en zijn
hoogste punt is het strijden omwille van Allaah.” Daarna zei
hij: “Zal ik je inlichten waarmee je dat allemaal kan
beheersen?” Ik zei: “Ja zeker o Boodschapper van Allaah.”
Waarop hij zijn tong pakte en zei: “Beheers dit.”

Ik zei:“Worden wij toegerekend voor wat wij uitspreken?” Waarop
hij zei: “Had jouw moeder jou maar verloren30. Worden de
mensen niet in het hellevuur op hun gezichten geworpen
behalve door wat hun tongen hebben geoogst?”